Schilderkunst

Halverwege de 19e eeuw rees er bij diverse schilders een verzet tegen de afstandelijke stijl van het classicisme. Ook de overdreven stijl van de romantiek werd niet meer gewaardeerd. Wat kenmerkend is voor het realisme, is dat het alledaagse gebeurtenissen afbeeldde. Denk hierbij aan een simpele groet of een gewone groep arbeiders die aan het werk waren op het land.

De manier van het schilderen was daarentegen wel vergelijkbaar met de schilderkunst van de romantiek. Er werden, net als bij romantiek, veel aardetinten gebruikt. Ook de realistische verhoudingen en kleuren werden veel gebruikt. Voor het eerst in de geschiedenis werd er gezocht naar de werkelijkheid die niet geidealiseerd was. Deze werkelijkheid uitte zich dan vooral in het afbeelden van arbeiders onder het zweet, maar ook op lichamelijke afbeeldingen werd het opener. Zo werd ook schaam- en okselhaar in naakten afgebeeld. In die tijd was dat iets wat veel kritiek kreeg, omdat critici vonden dat de realist zich teveel focusten op het geen wat lelijk was en niet op de mooie dingen. Realisten koesterden dus een zeker verlangen naar een ongeindustrialiseerde werkelijkheid.

De schilder Gustave Courbet was de oprichter en meest belangrijke schilder en woordvoerder van het realisme. Voorbeelden van andere schilders zijn: Théodore Rousseau, Jean François Millet (romantisch realisme), Édouard Manet, Charles-François Daubigny, Thomas Couture (lelijkheid als thema), Honoré Daumier (satirisch cartoonist en schilder), Jean-Baptiste Corot en Jules Dupré. 

Na het grote voorbeeld van de twee Engelse schilders John Constable en John Crome gingen de schilders, vanaf 1832, direct in de natuur schilderen. Dit werd "en plein air" schilderen genoemd. Dit deden zij omdat ze op deze manier de bomen, planten, dieren en bevolking zo natuurgetrouw mogelijk konden weergeven.